In een recent arrest is de Hoge Raad ingegaan op de voorwaarden voor aansprakelijkheid van een accountant jegens derden.
In deze kwestie ging het om de overname van een onderneming die enige tijd na de overname in staat van faillissement is verklaard. De overnemende partijen (de eisers in cassatie) stelden de accountant aansprakelijk, omdat zij bij de overname hebben vertrouwd op de door de accountant opgestelde jaarstukken en jaarcijfers waaruit – ten onrechte – bleek dat de onderneming gezond en goedlopend was.
In cassatie stellen de overnemende partijen dat het hof heeft miskend dat, indien vaststaat dat de accountant wist of behoorde te weten dat zijn rapportage ter beschikking van derden zou komen die daarop zouden vertrouwen om een beslissing over een transactie te nemen en er dus sprake is van een zorgplicht van die accountant jegens die derde, het in dat geval niet relevant is of de accountant weet of behoort te weten exact welke derden (zeer) waarschijnlijk op de rapportage van de accountant zullen vertrouwen bij het nemen van hun investeringsbeslissing. Bedoelde zorgplicht geldt namelijk jegens iedere derde, ongeacht of de accountant bij het uit handen geven van zijn rapportage met het bestaan of de identiteit van één specifieke derde (reeds) bekend is of behoort te zijn. Voor het ontstaan van de zorgplicht is slechts vereist dat de accountant ermee bekend is dat een derde op de rapportage zal gaan vertrouwen, aldus het onderdeel.
Volgens de Hoge Raad dient de vraag of een accountant bij de uitoefening van een niet-wettelijke taak jegens een derde heeft gehandeld zoals een redelijk bekwaam en redelijk handelend vakgenoot betaamt, te worden beantwoord aan de hand van de omstandigheden van het geval. Daarbij moet ook acht worden geslagen op de functie van de accountant in het maatschappelijk verweer. Indien de accountant, gezien het belang dat een derde aan zijn rapportage zal hechten, ermee rekening moet houden dat die derde zijn gedrag mede laat bepalen door de inhoud van de rapportage, kan het nalaten maatregelen te treffen om te voorkomen dat die derde aan die rapportage ten onrechte of onjuiste betekenis toekent, in strijd zijn met hetgeen volgens ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer betaamt.
In de voorgelegde zaak oordeelt de Hoge Raad dat voor het antwoord op de vraag of de accountant in kwestie een zorgplicht had dus alle omstandigheden van het geval van belang zijn. Hiertoe volstaat niet dat de accountant jegens anderen – en dus ook jegens de eisende partijen – een zorgplicht had omdat zij wist of behoorde te weten dat haar rapportage ter beschikking van die anderen zou komen en dat die anderen daarop zouden vertrouwen om een beslissing over een transactie te nemen. De in het cassatiemiddel verdedigde rechtsopvatting gaat dan ook, aldus de Hoge Raad, te ver. Het cassatieberoep wordt dan ook verworpen.