Het Bureau Financieel Toezicht (“BFT”) houdt op grond van de Wet op het notarisambt toezicht op de financiën van een notaris en op de kwaliteit en integriteit van notarissen. Het BFT controleert bijvoorbeeld of de gelden van cliënten die aan een notaris zijn toevertrouwd, op een juiste wijze worden bewaard. Daarnaast controleert het BFT de financiële administratie van een notaris. Ook houdt het BFT toezicht op de kwaliteit van de werkzaamheden en op de integriteit van de notaris.

In een recent aan de Notariskamer van het hof Amsterdam voorgelegde zaak was onder meer de vraag aan de orde of het BFT – kort gezegd – bij een geconstateerde schending van de Wwft (ook) een tuchtklacht jegens de notaris mag indienen. In eerste aanleg oordeelde de Kamer voor het notariaat namelijk dat het BFT zich ten aanzien van de geconstateerde schending van de Wwft uitsluitend mag bedienen van de sanctiebepalingen uit de Wwft en geen tuchtklacht tegen de notaris kan indienen op grond van de Wet op het notarisambt (artikel 111b en 93 Wna).

Beoordeling Kamer voor het notariaat

De klacht van het BFT bestond uit vier onderdelen:

  1. Schending onderzoeksplicht
    Uit de drie onderzochte dossiers blijkt dat de notaris niet voldoende invulling heeft gegeven aan zijn onderzoeksplicht conform artikel 17 Wna in verbinding met artikel 11 Verordening beroeps- en gedragsregels 2011 (hierna: “Vbg 2011”). Een zorgvuldig onderzoek door de notaris is van belang om te voorkomen dat de notaris een schakel wordt in de totstandkoming van (vastgoed)transacties die verband houden met fraude en witwassen.
  2. Schending weigeringsplicht / opschortingsplicht
    Door het nalaten van verscherpt cliëntenonderzoek, niet voldoende onderzoek te doen naar de transacties en te weinig hierover vast te leggen, heeft de notaris zichzelf in de positie gebracht dat hij geen goede afweging kon maken om te beoordelen of hij zijn diensten moest verlenen of verplicht was dienst te weigeren op grond van artikel 21 Wna in verbinding met artikel 6 lid 2 Vbg 2011. In de gegeven omstandigheden had de notaris – in afwachting van de uitkomst van een nader onderzoek – zijn diensten vooralsnog niet mogen verlenen.
  3. Geen (verscherpt) cliëntenonderzoek
    Ondanks het feit dat meerdere signalen daartoe aanleiding gaven, verrichtte de notaris geen verscherpt cliëntenonderzoek en werd de cliënt niet gemonitord. Ook werden het doel en de beoogde aard van de zakelijke relatie en/of transactie niet vastgelegd door de notaris. Hierdoor handelde de notaris in strijd met artikelen 3 en 8 Wwft.
  4. Overtreding meldingsplicht
    Op basis van de van toepassing zijnde indicatoren had de notaris onverwijld melding moeten doen van een ongebruikelijke transactie bij de FIU, dan wel zijn afwegingen schriftelijk moeten vastleggen waarom hij niet tot melding overging. Hierdoor handelde de notaris in strijd met artikel 16 Wwft.

    Meer in het bijzonder verwijt het BFT de notaris dat hij bij de behandeling van een tweetal dossiers de door de KNB nadrukkelijk onder de aandacht van het notariaat gebrachte nadere risico-indicatoren – door middel van een publicatie op NotarisNet van het artikel ‘Trends fraude rond oprichtingen en aandelenoverdrachten’ – heeft genegeerd en geen (aantoonbare) nadere onderzoekshandelingen heeft verricht.

De Kamer voor het notariaat heeft in de bestreden beslissing de klacht van het BFT tegen de notaris niet‑ontvankelijk verklaard in bovenvermelde klachtonderdelen 3 en 4 en de klachtonderdelen 1 en 2 gegrond verklaard. Voor het gegronde deel van de klacht heeft de Kamer aan de notaris de maatregel van berisping opgelegd, alsmede de notaris veroordeeld tot betaling van € 3.500 in de kosten van behandeling van de klacht door de Kamer.

Het hoger beroep van het BFT richt zich uitsluitend tegen het oordeel van de kamer omtrent de klachtonderdelen 3 en 4.

Beoordeling Notariskamer hof Amsterdam

Het hof komt in zijn beslissing tot een ander oordeel dan de Kamer voor het notariaat. Anders dan de Kamer is het hof namelijk van oordeel dat het BFT wel ontvankelijk is in de klachtonderdelen 3 en 4. Een schending van de Wwft in het algemeen – dus niet alleen onder bijzondere omstandigheden, zoals de kamer van oordeel is – valt naar het oordeel van het hof onder de tuchtnorm van artikel 93 Wna en wordt derhalve niet uitsluitend gesanctioneerd op grond van de sanctiebepalingen uit de Wwft. Op het moment dat een notaris zijn diensten verleent, wordt zijn handelen mede ingevuld door de uit de Wwft voortvloeiende verplichtingen. Dit is inherent aan de poortwachtersrol die aan de notaris is toebedeeld door de wetgever. Het al dan niet goed vervullen van de verplichtingen uit de Wwft kan daarom niet los worden gezien van het handelen dan wel nalaten dat een behoorlijk notaris betaamt. Naar het oordeel van het hof hangt het naleven van de verplichtingen uit de Wwft dan ook zo nauw samen met het handelen dan wel nalaten dat een behoorlijk notaris betaamt, dat de notaris ook op grond van het notariële tuchtrecht kan worden aangesproken voor niet-naleving van deze verplichtingen.

Het hof is van oordeel dat in de drie dossiers sprake is van een schending van de artikelen 3 en 8 Wwft (geen (verscherpt) cliëntonderzoek) alsmede van een schending van artikel 16 Wwft met betrekking tot dossier 1 (overtreding meldingsplicht ongebruikelijke transactie), en verklaart derhalve de klachtonderdelen gegrond. Ter zake de op te leggen maatregel overweegt het hof dat een notaris te allen tijde de op hem rustende wettelijke verplichtingen dient na te komen. De gegronde klachtonderdelen zien op de – uit de Wna en Wwft voortvloeiende – poortwachtersfunctie van de notaris. Een notaris moet voorkomen dat hij een schakel wordt in de totstandkoming van transacties die verband houden met witwassen en financieren van terrorisme. Het nalaten van een zorgvuldig onderzoek, het niet opschorten dan wel niet weigeren van zijn dienstverlening en het onvoldoende invulling geven aan de op hem rustende verplichtingen op grond van de Wwft is daarom een ernstige tekortkoming van de notaris. Bovendien zien de klachten niet op één maar op drie verschillende soorten akten (een aandelenoverdracht, een oprichting B.V. en een oprichting stichting), zodat de tekortkomingen zich hebben voorgedaan over de gehele breedte van de ondernemingsrechtpraktijk van de notaris.

De Kamer heeft de notaris de maatregel van berisping opgelegd voor de overtredingen van de Wna (klachtonderdelen 1 en 2). Het hof verklaart echter ook de overtredingen van de Wwft (klachtonderdelen 3 en 4) gegrond. Gezien de ernst van de verweten gedragingen en nu alle klachtonderdelen gegrond zijn verklaard, zou de optelsom kunnen zijn dat aan de notaris de zwaardere maatregel van schorsing wordt opgelegd, maar daarvoor ziet het hof te weinig grond. De klacht ziet op drie dossiers, waarvan de akten in een relatief korte periode zijn gepasseerd, zodat niet vastgesteld kan worden dat er sprake is van structureel laakbaar handelen gedurende een langere periode. Bovendien heeft de notaris blijk gegeven van inzicht in het verwijtbare van zijn handelen en nalaten. Hij heeft ook maatregelen getroffen ter verbetering van de naleving van zijn verplichtingen op grond van de Wwft. Ten slotte heeft hij verklaard dat de ondernemingsrechtpraktijk sterk is teruggebracht.

Gezien het vorenstaande acht het hof de maatregel van berisping in combinatie met het opleggen van een geldboete passend en geboden. Het hof stelt de hoogte van de boete vast op € 3.000, in aanmerking nemend de hoogte van het veronderstelde voordeel dat de notaris met de onderhavige aktes heeft behaald. Daarnaast wordt de notaris veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 3.000 ter zake de kosten van behandeling van de klacht door het hof.