In het arrest van 6 december 2019 licht de Hoge Raad toe welke omstandigheden van invloed kunnen zijn op de inhoud van de op een bank rustende zorgplicht jegens een particuliere belegger met wie een beleggingsadviesrelaties bestaat.

In casu was sprake van een particuliere belegger die met een bank een effectenbemiddelingsovereenkomst had gesloten. De bank voerde transacties uit voor rekening en risico van deze belegger en trad op als haar beleggingsadviseur. Op enig moment is de bank tot liquidatie van de effectenposities van de belegger overgegaan. Vervolgens heeft de bank de belegger gesommeerd het na liquidatie van de effectenposities resterende debetsaldo aan haar te voldoen. Hiertoe is de belegger niet overgegaan.

In de kern gaat het om de vraag of de bank haar zorgplicht jegens de belegger heeft geschonden. Het hof heeft in zijn arrest overwogen dat slechts de professionele belegger is uitgesloten van de op de bank (krachtens vaste rechtspraak) rustende bijzondere zorgplicht. Volgens het hof kon in dit geval de belegger niet als professionele belegger worden aangemerkt, omdat (1) hij niet voldoet aan de omschrijving van ‘professionele belegger’ in de zin van artikel 1:1 Wft, (2) de bank de belegger ook zelf heeft aangemerkt als een niet-professionele partij en (3) de bank voor de belegger niet slechts transacties uitvoerde maar hem ook adviseerde. Daarop heeft het hof voor recht verklaard dat de bank is tekortgeschoten in de nakoming van haar verplichtingen jegens de belegger en heeft het de bank veroordeeld tot vergoeding van de schade, nader op te maken bij staat. Van dit arrest is de bank (en overigens ook de belegger) in cassatie gegaan.

De Hoge Raad stelt voorop:

“Volgens vaste rechtspraak rust op de bank als professionele en bij uitstek deskundige dienstverlener een bijzondere zorgplicht bij beleggingsadviesrelaties met particuliere beleggers. Die zorgplicht behelst onder meer dat de bank vooraf naar behoren onderzoek moet doen naar de financiële mogelijkheden, deskundigheid en doelstellingen van de cliënt en dat zij hem dient te waarschuwen voor eventuele risico’s die aan een voorgenomen of toegepaste beleggingsvorm zijn verbonden, alsook voor het feit dat een door hem voorgenomen of toegepaste beleggingsstrategie niet past bij zijn financiële mogelijkheden of doelstellingen, zijn risicobereidheid of zijn deskundigheid. Deze plicht strekt mede ter bescherming van de cliënt tegen het gevaar van een gebrek aan kunde en inzicht of van eigen lichtvaardigheid. Zij geldt bij uitstek als de cliënt handelt in opties.

 

De inhoud van de hiervoor bedoelde bijzondere zorgplicht is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Daarbij zijn ook de mate van deskundigheid en relevante ervaringen van de cliënt, zijn inkomens- en vermogenspositie en de ingewikkeldheid van het product en de daaraan verbonden risico’s relevant. De enkele bekendheid met de optiehandel in het algemeen en de daaraan verbonden risico’s in het bijzonder kan niet leiden tot het oordeel dat de cliënt de in dit verband relevante deskundigheid heeft.”

De bank had – samengevat – gesteld dat de belegger als deskundige en professionele belegger moet worden aangemerkt, die wist wat hij deed en welbewust risico’s heeft genomen die aan de derivatenhandel verbonden waren. Bovendien had de belegger bij aanvang van zijn relatie met de bank reeds uitgebreide, internationale kennis van en ervaring met financiële instrumenten, was de belegger bij aanvang van zijn beleggingsrelatie met de bank uitzonderlijk vermogend, presenteerde hij zich ook als zodanig en had de belegger zelfstandig toegang tot en maakte hij actief gebruik van  voor professionele effectenhandelaren bestemde informatie, had de belegger een eigen back-office die zijn transacties professioneel administreerde en handelde de belegger op uitzonderlijk grote schaal op beurzen over de hele wereld. Het hof heeft deze stellingen van de bank niet verworpen, zodat van de juistheid hiervan in cassatie wordt uitgegaan.

Het cassatieberoep slaagt, omdat het hof de hiervoor weergegeven, door de bank aangevoerde omstandigheden, in zijn oordeel had moeten betrekken en dit niet op voldoende kenbare wijze heeft gedaan. De procedure is door de Hoge Raad voor verdere behandeling en beslissing verwezen naar het gerechtshof Den Haag. ADVOCURA houdt u op de hoogte.