De in een CAO opgenomen bepaling dat vakantieverlof buiten de zomervakantie niet wordt gecompenseerd in geval van samenloop met het zwangerschaps- en bevallingsverlof, houdt een direct onderscheid in tussen mannelijke en vrouwelijke werknemers.
In een procedure vordert een werkneemster onder meer dat de kantonrechter haar werkgever veroordeelt tot toekenning van de vakantieaanspraken over de periode die werkneemster door haar zwangerschaps- en bevallingsverlof niet heeft kunnen genieten. De kantonrechter die deze zaak behandelt, heeft een drietal prejudiciële vragen gesteld. De Hoge Raad heeft op 6 november 2020 deze vragen beantwoord. In het kort oordeelt de Hoge Raad het volgende.
Door de bepaling dat vakantieverlof buiten de zomervakantie niet wordt gecompenseerd in geval van samenloop met het zwangerschaps- en bevallingsverlof, wordt een direct onderscheid gemaakt tussen mannelijke en vrouwelijke werknemers. Dit directe onderscheid valt niet onder de uitzondering van artikel 7:646 lid 3 BW. De samenloopbepaling heeft immers geen betrekking op de bescherming van de vrouw in verband met zwangerschap of moederschap. Zij houdt juist een beperking daarvan in, nu de vrouw die in andere vakantieperiodes dan de zomervakantie met zwangerschaps- of bevallingsverlof is, het recht op vakantieverlof in die andere periodes verliest. De volledige uitspraak is hier te lezen.