Het hof Amsterdam heeft in een zaak recent geoordeeld dat het beroep van werknemer op dwaling slaagt doordat werkgever werknemer bij het aangaan van de beëindigingsovereenkomst niet heeft geïnformeerd over de reorganisatieplannen en daarbij behorende beëindigingsregeling.

Feiten

Werknemer was vanaf 1984 in dienst geweest bij (rechtsvoorgangers van) Werkgever als adviseur. Begin 2012 hebben partijen beëindigingsovereenkomst gesloten, waarin onder meer is bepaald dat de arbeidsovereenkomst eindigt per 1 juni 2012.

Werkgever heeft op 2 april 2012 een adviesaanvraag ingediend bij de ondernemingsraad in verband met de voorgenomen beëindiging van haar bedrijfsactiviteiten. Hierbij zou op alle adviseurs een beëindigingsregeling van toepassing worden verklaard volgens de oude kantonrechtersformule met correctiefactor 1. De ondernemingsraad heeft positief geadviseerd.

Aan Werknemer was geen beëindigingsvergoeding aangeboden. In de procedure vorderde Werknemer met een beroep op dwaling – kort gezegd – de gevolgen van de reeds gesloten beëindigingsovereenkomst te wijzigen door aan hem een beëindigingsvergoeding van ruim € 102.000 toe te kennen.

Procedure

De kantonrechter heeft het beroep op dwaling gehonoreerd en Werkgever veroordeeld tot betaling van de gevorderde vergoeding. In hoger beroep heeft het hof Den Haag het vonnis van de kantonrechter vernietigd. Volgens dat hof rustte voorafgaand aan het sluiten van de beëindigingsovereenkomst op Werkgever geen spreekplicht, nu de reorganisatieplannen op dat moment nog onvoldoende concreet waren en de ondernemingsraad nog niet om advies was gevraagd. Van Werkgever kon dan ook, aldus het hof, niet worden verlangd dat zij Werknemer daarover informeerde. Tegen dit arrest heeft Werknemer cassatie ingesteld. Omdat het arrest was gewezen door de meervoudige kamer van het hof, terwijl een comparitie van partijen had plaatsgevonden voor een raadsheer-commissaris en partijen niet is meegedeeld dat zij konden verzoeken om een behandeling voor een meervoudige kamer, is het arrest van het hof door de Hoge Raad vernietigd. Om die reden worden alle in het arrest genomen beslissingen door de vernietiging getroffen, zodat nog geheel zal moeten worden beslist. De zaak is verwezen naar het hof Amsterdam voor verdere behandeling en beslissing.

Beslissing hof

Het hof oordeelt dat hoewel het initiatief voor het sluiten van de beëindigingsovereenkomst van werknemer kan zijn uitgegaan, tegen de achtergrond van de feiten Werkgever de zorgvuldigheid tegenover Werknemer in acht behoorde te nemen. Deze zorgvuldigheid bracht mee dat Werkgeer zich de gerechtvaardigde belangen van Werkgever aantrok en haar best deed te voorkomen dat Werknemer zijn wil tot het sluiten van de beëindigingsovereenkomst zou bepalen op basis van onvolledige informatie, in het bijzonder met betrekking tot de nabije toekomst van Werkgever. Als al zou moeten worden geoordeeld dat het Werkgever niet vrijstond Werknemer mee te delen dat de buitendienst waartoe hij behoorde zou worden afgestoten en dat de daartoe behorende werknemers zouden moeten afvloeien (in welk geval het toekennen van een beëindigingsvergoeding in de rede lag) nu de ondernemingsraad nog niet om advies was gevraagd, dan had Werkgever Werknemer ten minste in overweging moeten geven om vanwege toekomstige ontwikkelingen binnen Werkgever, waarover zij thans nog geen mededeling kon doen, op dit moment af te zien van het sluiten van de beëindigingsovereenkomst.

Het hof bekrachtigt dan ook het vonnis van de kantonrechter waarin het beroep van Werknemer op dwaling is gehonoreerd en Werkgever – onder meer – is veroordeeld tot betaling van een bruto beëindigingsvergoeding aan Werknemer van € 102.621,40.