In ons artikel van 26 februari 2020 gaven wij een korte schets van de reikwijdte van finale kwijtingsbedingen.
Op 4 maart 2020 heeft het Netherlands Commercial Court (“NCC”) in Amsterdam vonnis gewezen in een zaak die draaide om de reikwijdte van een finaal kwijtingsbeding.
Tussen partijen (Subsea Survey Solutions gevestigd in Rusland en South Stream gevestigd in Amsterdam) is een vaststellingsovereenkomst gesloten waarin een finaal kwijtingsbeding is opgenomen. Subsea Survey Solutions vordert in de procedure betaling van een bedrag van ruim € 22 miljoen aan schadevergoeding wegens schending van niet-contractuele verbintenissen naar Russisch recht.
Het NCC District Court (de meervoudige kamer van de NCC), oordeelt dat de vordering van Subsea Survey Solutions binnen de reikwijdte van de kwijtingsclausule van de vaststellingsovereenkomst valt. Op de (uitleg van de) overeenkomst is Engels recht van toepassing. Voor een redelijk persoon met dezelfde achtergrondkennis als partijen zou het duidelijk zijn dat het de bedoeling van partijen was om South Stream finale kwijting te verlenen voor alle vorderingen naar welk recht dan ook, en dus ook voor vorderingen wegens schending van niet-contractuele verbintenissen naar Russisch recht. De vordering van Subsea Survey Solutions wordt dan ook afgewezen.
South Stream heeft een tegenvordering ingesteld tot vergoeding van alle door haar daadwerkelijk gemaakte proceskosten (ruim € 400.000). Deze wordt door de NCC toegewezen. Het verweer van Subsea Survey Solutions, dat de gemaakte kosten niet redelijk zijn, slaagt niet. De redelijkheid van overeengekomen proceskosten wordt beheerst door artikel 242 Rv. In lid 2 van artikel 242 Rv is bepaald dat de redelijkheidstoets niet geldt voor proceskostenregelingen die door partijen zijn getroffen in overeenkomsten die strekken tot regeling van een reeds gerezen geschil. Daarvan is in dit geval sprake (artikel 11 van de tussen partijen gesloten vaststellingsovereenkomst).