In een uitspraak van 21 april 2020 van het hof Den Haag is geoordeeld dat een advocaat niet aansprakelijk is voor een beroepsfout wegens het niet opstarten van een procedure.

Feiten

In deze kwestie gaat het om een werknemer die op 16 augustus 1999 voor onbepaalde tijd in dienst is getreden van Werkgever. Op 22 februari 2012 is werknemer op staande voet ontslagen. Tijdens dit gesprek heeft werknemer erkend dat hij onderdelen uit het magazijn van Werkgever voor zijn eigen gewin heeft verkocht aan derden. Bij brief van 23 februari 2012 heeft Werkgever het ontslag en de daaraan ten grondslag liggende redenen bevestigd. Werknemer heeft zich in maart 2012 tot zijn advocaat gewend. Deze advocaat heeft bij brief van 20 maart 2012 aan Werkgever bericht dat werknemer zich beroept op de vernietigbaarheid van het ontslag en heeft Werkgever gesommeerd te bevestigen dat Werkgever de opzegging intrekt, loon aan werknemer betaalt en hem desgewenst zal oproepen voor zijn werkzaamheden.

Bij e-mail van 14 september 2013 heeft de advocaat werknemer verzocht hem te laten weten of het nog nodig is een procedure tegen Werkgever te initiëren. Diezelfde dag heeft werknemer geantwoord dat hij een procedure tegen Werkgever wil voeren. De advocaat heeft echter geen actie ondernomen. De werknemer heeft hierover een klacht ingediend bij de Deken van de Orde van Advocaten, die bij wijze van voorlopig oordeel deze klacht gegrond heeft verklaard. Ook een bij de Raad van Discipline ingediende klacht is in alle onderdelen gegrond verklaard en de advocaat is een waarschuwing opgelegd.

Tot slot is van belang dat werknemer op 11 februari 2013 is veroordeel voor valsheid in geschrifte vanwege zijn handelwijze bij Werkgever.

In de procedure vordert werknemer van de advocaat vergoeding van de schade die hij heeft geleden als gevolg van een beroepsfout van de advocaat. De rechtbank wijst de vordering echter af, daartoe onder meer overwegende dat werknemer een kort geding-procedure jegens Werkgever zou hebben verloren, zodat werknemer geen schade heeft geleden als gevolg van de beroepsfout. Werknemer stelt hoger beroep in tegen dit vonnis.

Oordeel hof

Tegen het oordeel van de rechtbank voert werknemer in hoge beroep onder andere aan dat zijn handelwijze bij Werkgever gebruikelijk was; hij had het zo geleerd van de persoon die hem had ingewerkt, alsmede dat de rechtbank er geen rekening mee heeft gehouden dat de advocaat, naast de mogelijkheid van het voeren van een kort geding, ook een bodemprocedure had kunnen starten of in onderhandelingen tot een schikking had kunnen komen.

Het hof oordeelt echter dat de grieven van werknemer falen. De rechtbank heeft, aldus het hof, terecht overwogen dat het bij de beoordeling van het handelen van de advocaat in kwestie gaat om een inschatting van de goede en kwade kansen. Het hof oordeelt, gelijk de rechtbank, dat de afweging van goede en kwade kansen tot geen andere conclusie kan leiden dan dat er voor Werkgever wel degelijk een dringende reden was voor ontslag op staande voet. Daarbij weegt het hof de strafrechtelijke veroordeling mee; het in kracht van gewijsde gegane vonnis levert dwingend bewijs op. Voorts is het hof van oordeel dat, gezien de omstandigheden van dit geval en de aard en ernst hiervan, een ontslag op staande voet gerechtvaardigd is. Dit brengt mee dat indien de advocaat namens werknemer het ontslag in een procedure zou hebben aangevochten, de kans dat (voorshands) zou zijn geoordeeld dat het ontslag vernietigbaar is, nihil moet worden geacht. De vordering van werknemer in de beroepsaansprakelijkheidsprocedure jegens de advocaat is derhalve ongegrond.