Artikel 7:655 BW regelt de informatieplicht van de werkgever. In artikel 7:655 lid 1 is een lijst opgenomen van ten minste door de werkgever aan de werknemer te verstrekken gegevens. In lid 2, 3 en 4 zijn nog nadere bepalingen omtrent die gegevens opgenomen. In lid 5 wordt de werkgever die de gegevens niet verstrekt of onjuist verstrekt aansprakelijk gesteld voor de schade die daardoor veroorzaakt is en in lid 6 wordt de regeling van toepassing verklaard op arbeidsverhoudingen als oproepovereenkomsten en afroepovereenkomsten die gelijk zijn te stellen met arbeidsovereenkomsten.
In een aan het hof Arnhem-Leeuwarden voorgelegde zaak was onder meer de vraag aan de orde of werkgever en werknemer een arbeidsovereenkomst voor bepaalde of onbepaalde tijd hadden gesloten. Na vanaf 9 juli 2019 via een uitzendbureau als architect/bouwkundig tekenaar voor werkgever werkzaam te zijn geweest, hebben partijen op 2 oktober 2019 een arbeidsovereenkomst ondertekend. In de aanhef van deze arbeidsovereenkomst staat ‘Arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd’ en in artikel 1.1 is als ingangsdatum 1 oktober 2019 vermeld. De arbeidsovereenkomst vermeldt geen einddatum. Eind februari 2019 heeft werkgever werknemer laten weten dat zijn arbeidsovereenkomst niet verlengd zal worden en dat deze per 31 maart 2020 eindigt. Tussen partijen is vervolgens onder meer discussie ontstaan over de vraag of de arbeidsovereenkomst door tijdsverloop van rechtswege is geëindigd of dat sprake is van een niet rechtsgeldige opzegging door werkgever van een arbeidsovereenkomst die voor onbepaalde tijd is gesloten. De kantonrechter heeft bij beschikking van 12 juni 2020 onder meer aan werknemer opgedragen te bewijzen dat hij een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd met werkgever heeft gesloten. Werknemer is van deze tussenuitspraak in hoger beroep gekomen.
Het hof oordeelt dat gezien de uiteenlopende lezingen die partijen hebben gegeven over de totstandkoming van de arbeidsovereenkomst en het ontbreken van nadere feiten en omstandigheden (zonder nader bewijs) niet kan worden uitgemaakt dat de lezing van werknemer de juiste is. Werknemer heeft ter zake een bewijsaanbod gedaan en de kantonrechter heeft hem terecht in de gelegenheid gesteld feiten en omstandigheden te bewijzen die het oordeel rechtvaardigen dat partijen een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd zijn overeengekomen. Indien werknemer slaagt in dit bewijs, dan is dat de inhoud van de onderhandse akte die dwingende bewijskracht heeft. Voor zover werknemer betoogt dat bij gebreke van schriftelijke vastlegging van een einddatum ervan uitgegaan moet worden dat sprake is van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd, is die stelling onjuist. Artikel 7:655 BW is erop gericht de werknemer te informeren over de wezenlijke kenmerken van de arbeidsovereenkomst, maar verbindt daaraan niet de bewijsrechtelijke consequentie dat bij gebrek aan dergelijke informatieverstrekking door de werkgever ervan uitgegaan moet worden dat er dan sprake is van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd. Evenmin volgt uit dit artikel en de onderliggende richtlijn dat in geval van onduidelijke verslaglegging de bewijslast automatisch bij de werkgever rust. Artikel 6 van de Informatierichtlijn laat immers nationale wetgeving of gebruiken onverlet inzake de bewijslast omtrent het bestaan en de inhoud van de overeenkomst. Artikel 7:655 BW ontbeert een specifieke bewijslastverdeling, zodat daarvoor in beginsel de algemene regels van het bewijsrecht gelden. De bewijspositie van de werknemer en de werkgever is niet veranderd, zo blijkt uit de parlementaire geschiedenis van dit wetsartikel. Het hof is in dit geval van oordeel dat de thans voorhanden zijnde gegevens, waaronder de door partijen gewisselde concepten en de door beide partijen getekende arbeidsovereenkomst waarin in de aanhef ‘bepaalde tijd’ is vermeld, en het gevoerde partijdebat, waaruit in ieder geval naar voren komt dat werkgever een arbeidsovereenkomst voor de duur van zes maanden wenste aan te gaan en werknemer geen verklaring heeft gegeven waarom werkgever uiteindelijk toch akkoord zou zijn gegaan met onbepaalde tijd, geen omkering van de bewijslast rechtvaardigen.