In een uiteindelijk aan de Hoge Raad voorgelegde zaak heeft advocaat A een eerste voorwaardelijke aansprakelijkstelling namens zijn cliënt (Eiser) verstuurd, maar daarna geen handelingen meer voor of namens zijn cliënt (Eiser) verricht.
Enkele jaren later schakelt Eiser een andere advocaat in. Deze heeft advocaat A aansprakelijk gesteld voor een beroepsfout, namelijk het laten verjaren van de schadeclaim. Gevorderd wordt een verklaring voor recht dat advocaat A toerekenbaar is tekortschoten in de uitvoering van de overeenkomst van opdracht tussen partijen en aansprakelijk is voor de door Eiser geleden en nog te lijden schade alsmede veroordeling van advocaat A tot schadevergoeding, een en ander nu advocaat A heeft nagelaten om de voor het ongeval aansprakelijke partij aansprakelijk te stellen, waardoor de schade niet is vergoed en de schadeclaim inmiddels is verjaard. De rechtbank wijst het gevorderde toe.
In hoger beroep doet advocaat A een beroep op de klachtplicht van artikel 6:89 BW. Op grond van dit artikel dient de schuldeiser binnen redelijke termijn nadat hij een gebrek in de prestatie heeft ontdekt of had moeten ontdekken bij de schuldenaar te protesteren. De schuldeiser kan op een gebrek in de prestatie (in casu de niet voortgezette rechtsbijstand) geen beroep meer doen indien hij dit nalaat. Het hof honoreert dit beroep van advocaat A, vernietigt het vonnis en wijst de vorderingen alsnog af. Hierbij oordeelt het hof dat advocaat A weliswaar toerekenbaar is tekortgeschoten in de uitvoering van de overeenkomst, maar dat bij Eiser eerder zodanig gerede twijfel had moeten bestaan dat sprake zou kunnen zijn van een gebrek in de prestatie, dat dit Eiser tot nader onderzoek had moeten aanzetten. Door het tijdsverloop is advocaat A, aldus het hof, ernstig in diens belangen geschaad.
De Hoge Raad komt echter tot een andere conclusie. Vast staat dat advocaat A na de bedoelde brief feitelijk niet meer de belangen van eisers heeft behartigd en iedere verdere prestatie in het kader van de overeenkomst met Eiser achterwege heeft gelaten. Op een dergelijk nalaten om een overeengekomen prestatie te verrichten is, aldus de Hoge Raad, artikel 6:89 BW niet van toepassing. Advocaat A komt geen beroep toe op de klachtplicht van dit artikel, omdat door hem in het geheel geen prestatie is verricht. Hiermee volgt de Hoge Raad de conclusie van A-G Valk.
De Hoge Raad vernietigt dan ook het arrest van het hof en verwijst de zaak terug voor verdere behandeling en beslissing (klik hier voor de volledige uitspraak).