Van het aanvaarden van een voorname leidinggevende functie is gedurende de wachttijd van artikel 29a Wta reeds sprake bij het sluiten van een arbeidsovereenkomst, derhalve ook als de werkzaamheden nog niet daadwerkelijk worden uitgevoerd.

Artikel 29a Wet toezicht accountantsorganisaties (Wta) bepaalt:

  1. Degene die als externe accountant verantwoordelijk is geweest voor het uitvoeren van een wettelijke controle, aanvaardt na het beëindigen van zijn werkzaamheden als externe accountant bij die controlecliënt gedurende een periode van ten minste een jaar geen functie als:
    (a) beleidsbepaler bij die controlecliënt,
    (b) lid van het audit comité of een orgaan met gelijksoortige taken van die controlecliënt,
    (c) lid van het toezichthoudende orgaan van die controlecliënt.
  2. Indien de controlecliënt een organisatie van openbaar belang is, bedraagt de periode, bedoeld in het eerste lid, ten minste twee jaren.

In zijn arrest van 24 maart 2021 beantwoordt het Hof van Justitie van de Europese Unie een tweetal prejudiciële vragen, namelijk of artikel 22 bis lid 1 onder a Richtlijn 2006/43/EG (vergelijk artikel 29a Wta) aldus moet worden uitgelegd dat een wettelijke auditor, zoals de voornaamste vennoot die namens een auditkantoor de wettelijke controle van financiële overzichten uitvoert, een voorname leidinggevende functie bij een gecontroleerde entiteit aanvaardt in de zin van die bepaling op het moment dat hij met die entiteit een arbeidsovereenkomst voor die functie sluit of pas vanaf het moment dat hij zijn werkzaamheden in die functie daadwerkelijk begint uit te oefenen.

Het hof oordeelt dat artikel 22 bis, lid 1, van richtlijn 2006/43 voor de gevallen waarin een wettelijke auditor of de voornaamste vennoot die namens een auditkantoor een wettelijke controle van financiële overzichten uitvoert door een gecontroleerde entiteit wordt aangeworven, een wachttijd instelt die naargelang het geval één jaar, of wanneer hij door een organisatie van openbaar belang wordt aangeworven, twee jaar bedraagt en die ingaat op het moment dat hij zijn werkzaamheden als wettelijke auditor of voornaamste vennoot die de wettelijke controle van financiële overzichten uitvoert, beëindigt. In deze periode is het die auditor of vennoot krachtens artikel 22 bis, lid 1, onder a), van die richtlijn niet toegestaan om een voorname leidinggevende functie in de gecontroleerde entiteit te „aanvaarden”.

Uit de door de verwijzende rechter verstrekte gegevens blijkt dat de aan het Hof gestelde vragen zijn gerezen in het kader van een geding waarin verzoeker in het hoofdgeding weliswaar niet ontkent dat hij de in casu geldende wachttijd van twee jaar niet in acht heeft genomen, maar niettemin verzoekt om verlaging van de geldboete die de bevoegde nationale autoriteit hem om die reden heeft opgelegd, aangezien hij op de dag waarop hij zijn werkzaamheden als voornaamste vennoot die de wettelijke controle van de financiële overzichten van een vennootschap uitvoert, heeft beëindigd, een arbeidsovereenkomst met die vennootschap heeft gesloten op grond waarvan hij is aangesteld als financieel directeur en lid van de raad van bestuur van die vennootschap. Volgens die autoriteit is het in dit verband niet van belang dat verzoeker in het hoofdgeding pas op een latere datum daadwerkelijk in dienst is getreden, namelijk iets meer dan zes maanden na de sluiting van die arbeidsovereenkomst en ongeveer een jaar nadat hij namens dat auditkantoor de laatste wettelijke controle van de financiële overzichten van die vennootschap had beëindigd.

Zoals hij in de verwijzingsbeslissing uitdrukkelijk vermeldt, wenst de verwijzende rechter met zijn vragen dus – aangezien de schending van de geldende wachttijd niet is betwist – uitsluitend de ernst en de duur van die inbreuk vast te stellen, waarvoor verduidelijking nodig is van de strekking van de in artikel 22 bis, lid 1, onder a), van richtlijn 2006/43 gebezigde uitdrukking „een functie aanvaarden”, teneinde te kunnen vaststellen op welk moment die inbreuk is gepleegd.

Uit de overwegingen 6 tot en met 8 en 10 van Richtlijn 2014/56/EG blijkt dat deze voorschriften in wezen ertoe strekken om, ten eerste, ervoor te zorgen dat wettelijke auditors niet zijn betrokken bij de interne besluitvorming van de gecontroleerde entiteiten en dat belangenconflicten worden vermeden door wettelijke auditors geen controles uit te laten voeren van entiteiten waarin zij een zakelijk of financieel belang hebben en, ten tweede, die auditors te beschermen tegen bemoeienis van de eigenaren, aandeelhouders of leidinggevenden van het auditkantoor waarvoor zij werkzaam zijn, teneinde de kwaliteit en de integriteit van die auditors te waarborgen door iedere inmenging die de uitkomst van hun controle in de in artikel 28 Richtlijn 2006/43/EG genoemde controleverklaring direct of indirect kan beïnvloeden te voorkomen, en derhalve de betrouwbaarheid daarvan voor de gecontroleerde entiteit en derden te garanderen overeenkomstig het in punt 39 van dit arrest genoemde doel van deze richtlijn. Hieruit blijkt dat het vereiste van onafhankelijkheid niet alleen een intern aspect heeft, doordat het de betrouwbaarheid van de door de wettelijke auditor uitgevoerde controle voor de gecontroleerde entiteit beoogt te verzekeren, maar eveneens een extern aspect, doordat het ertoe strekt dat derden, zoals de schuldeisers en de investeerders, hun vertrouwen in de betrouwbaarheid van die controle behouden. Dit externe aspect is des te meer van belang aangezien dat vertrouwen onmisbaar is voor de bescherming van de waarde van de deelnemingen van de vennoten en aandeelhouders en bijgevolg voor de behoorlijke werking van de markten in hun geheel voor investeerders. De wettelijke controles moeten dus niet alleen betrouwbaar zijn, maar ook door derden als zodanig worden beschouwd. Vanuit dit tweeledige – interne en externe – perspectief heeft de Uniewetgever, zoals met name blijkt uit overweging 8 van Richtlijn 2014/56/EG, verboden dat een wettelijke auditor taken op leidinggevend of bestuurlijk niveau bij een gecontroleerde entiteit aanvaardt tijdens de periode waarop de controleverklaring betrekking heeft, maar ook, zoals blijkt uit artikel 22 bis lid 1 Richtlijn 2006/43/EG, gedurende een passende periode na de beëindiging van zijn taken als wettelijke auditor of voornaamste vennoot die de wettelijke controle van financiële overzichten uitvoert.

Gelet op alle voorgaande overwegingen dient op de gestelde vragen te worden geantwoord dat artikel 22 bis, lid 1, onder a), van richtlijn 2006/43 aldus moet worden uitgelegd dat een wettelijke auditor, zoals de voornaamste vennoot die namens een auditkantoor de wettelijke controle van financiële overzichten uitvoert, een voorname leidinggevende functie bij een gecontroleerde entiteit aanvaardt in de zin van die bepaling op het moment dat hij met die entiteit een arbeidsovereenkomst voor die functie sluit, ook al is hij nog niet begonnen zijn werkzaamheden in die functie daadwerkelijk uit te oefenen.