In zijn arrest van 17 januari 2020 heeft de Hoge Raad de maatstaf voor bestuurdersaansprakelijkheid bij selectieve betaling nog weer eens duidelijk weergegeven.

Aan de orde was het volgende. A B.V. handelde in diepgevroren vlees en gevogelte. Verweerster 1 B.V. was bestuurder van A B.V. Verweerder 2 was enig aandeelhouder en bestuurder van Verweerster 1 B.V. D B.V. was een uitzendbureau, waarvan Verweerster 1 B.V. enig aandeelhouder en bestuurder was.

Op 4 december 2014 vraagt verweerster 1 B.V. het faillissement aan van A B.V. Vervolgens stuurt Limes een factuur aan A B.V. voor een bedrag van EUR 29.711,55. D B.V. voldoet deze factuur in opdracht van A B.V., waarna de betaling wordt verwerkt in de rekening-courant tussen A B.V. en D B.V. Op 6 januari 2015 gaat A B.V. failliet.

In hoger beroep stelt de curator dat sprake is van onrechtmatig handelen door Verweerster 1 B.V. en Verweerder 2, erin bestaand dat zij als (direct respectievelijk indirect) bestuurders van A B.V. hebben bewerkstelligd dat A B.V. (via D B.V.) op 22 december 2014 de factuur van Limes heeft betaald, terwijl Verweerster 1 B.V. al op 4 december 2014 het faillissement van A B.V. had aangevraagd. Reden waarom de curator het bedrag van EUR 29.711,25 vordert van Verweerster 1 B.V. en Verweerder 2.

Rechtbank en hof hebben de vordering van de curator afgewezen, waarna de curator in cassatie is gegaan van het arrest van het hof.

Onder verwijzing naar het arrest Ontvanger/Roelofsen zet de Hoge Raad de maatstaf van bestuurdersaansprakelijkheid in geval van selectieve betaling nog eens duidelijk uiteen:

“Een bestuurder van een vennootschap is niet persoonlijk aansprakelijk jegens een vennootschapsschuldeiser die is benadeeld wegens het onbetaald en onverhaalbaar blijven van zijn vordering, op de enkele grond dat die bestuurder het faillissement van de vennootschap heeft aangevraagd en daarna heeft bewerkstelligd of toegelaten dat de vennootschap een of meer andere schuldeisers heeft betaald met voorrang boven die vennootschapsschuldeiser. De betrokken bestuurder kan ter zake van deze benadeling persoonlijk aansprakelijk worden gehouden indien zijn handelen of nalaten als bestuurder ten opzichte van de schuldeiser in de gegeven omstandigheden zodanig onzorgvuldig is dat hem daarvan persoonlijk een ernstig verwijt kan worden gemaakt.”

Volgens de Hoge Raad heeft het hof deze maatstaf terecht tot uitgangspunt genomen bij zijn oordeel.

Het hof had voorts overwogen dat de feiten onvoldoende steun bieden om een persoonlijk belang aan te nemen van Verweerster 1 B.V. en Verweerder 2 bij de betaling aan Limes. Hierbij speelde onder andere een rol dat gemotiveerd was uiteengezet dat A B.V. via D B.V. na 4 december 2014 is voortgegaan met het voldoen van opeisbare vorderingen op haar, waarvan die aan Limes er een was en waartoe ook de salarissen van het personeel van A B.V. behoorden. Aldus was geen sprake van een persoonlijk ernstig verwijt aan de zijde van Verweerster 1 B.V. en Verweerder 2. De Hoge Raad volgt het hof hierin en verwerpt het beroep.