Een schuldenaar verliest door faillietverklaring van rechtswege de beschikking en het beheer over zijn vermogen. In faillissement kan de schuldenaar nog wel in rechte optreden, maar een verweerder kan in dat geval een beroep doen op de niet-ontvankelijkheid van de schuldenaar. Dat beroep moet voor het eind van het faillissement worden gedaan.
In een procedure waarin de Hoge Raad recent arrest heeft gewezen, is eiser failliet verklaard voordat hij de inleidende dagvaarding liet uitbrengen. Dat faillissement is vervolgens, nog voordat de dagvaarding bij de rechtbank werd aangebracht, geëindigd. Eerst in hoger beroep heeft verweerder zich beroepen op de niet-ontvankelijkheid van eiser, derhalve ruim na het eindigen van het faillissement. Het hof wijst het beroep op niet-ontvankelijkheid toe.
Eiser is tegen dat oordeel in cassatie opgekomen, stellende dat het hof hem ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard omdat hij niet meer in staat van faillissement verkeerde op het moment dat door verweerder het beroep op niet-ontvankelijk werd gedaan.
De Hoge Raad stelt voorop dat een schuldenaar door een faillietverklaring van rechtswege de beschikking en het beheer op zijn tot het faillissement behorende vermogen verliest, waarna vervolgens de curator is belast met het beheer en de vereffening van de failliete boedel. Gedurende het faillissement moeten dan ook alle rechtsvorderingen die rechten of verplichtingen tot onderwerp hebben die behoren tot de failliete boedel, door of tegen de curator worden ingesteld. Eindigt het faillissement, dan herkrijgt de schuldenaar de beschikking over zijn vermogen.
In deze zaak stond vast dat het faillissement van eiser was geëindigd op het moment dat een beroep werd gedaan op de niet-ontvankelijkheid. Eiser had op dat moment dus (weer) de beschikking en het beheer over zijn vermogen en daarmee ook over de door hem ingestelde rechtsvordering. De Hoge Raad komt dan ook tot het oordeel dat aan verweerder vanaf het moment dat het faillissement van eiser was geëindigd, geen beroep meer toekwam op de niet-ontvankelijkheid van eiser. De cassatieklacht van eiser op dit punt acht de Hoge Raad dan ook gegrond; de Hoge Raad vernietigt het arrest en verwijst het geding ter verdere behandeling en beslissing naar een ander hof.