In het Burgerlijk Wetboek zijn algemene bepalingen opgenomen over verbintenissen en overeenkomsten. Daarnaast zijn voor zogenaamde “bijzondere” overeenkomsten specifieke regels opgenomen. Zo heeft de wetgever onder meer specifieke regels opgesteld voor koopovereenkomsten, huurovereenkomsten, arbeidsovereenkomsten, agentuurovereenkomsten, verzekeringsovereenkomsten, overeenkomsten van opdracht en overeenkomsten tot aanneming van werk. In Nederland geldt een grote mate van contractvrijheid. Van deze regels kan dus in veel gevallen worden afgeweken. Soms schrijft de wet echter dwingende bepalingen voor. Of en hoe een overeenkomst kan worden beëindigd, hangt veelal af van de inhoud van de overeenkomst, temeer nu de wet zeker niet voor alle overeenkomsten de wijze van beëindiging regelt.

Of een partij het recht heeft een overeenkomst te beëindigen en onder welke voorwaarden dit kan, wordt bepaald door de overeenkomst zelf én door de algemene normen van de redelijkheid en billijkheid van artikel 6:248 BW. De Hoge Raad heeft in dit verband op 2 februari 2018 een interessant arrest gewezen, waarin de Hoge Raad een overzicht geeft ten aanzien van de mogelijkheden voor het opzeggen van een overeenkomst.

Licentieovereenkomst met opzeggingsclausule

In de aan de Hoge Raad voorgelegde kwestie ging het om de partijen Goglio en SMQ, die een licentieovereenkomst hadden gesloten voor vijftien jaar. In de overeenkomst was de volgende opzeggingsclausule opgenomen:

“In the event either Party considers that any other Party to be in default of any provisions of this Agreement, such Party shall provide notice in writing to the other (…). The Party to whom such notice is given shall have a term of sixty (60) days, from receiving the notice, to correct the matters or causes (…). In the event such default is not cured (…) the Party which has been aggrieved by such default ay, without prejudice to any other legal or equitable right such Party may have with respect to the relevant default, terminate this Agreement by giving notice of termination, effective thirty (30) days after the expiration of the initial sixty-(60)-days cure period.”

Daarnaast hadden partijen in de overeenkomst een break-up fee opgenomen van € 750.000: “(…) in the event this Agreement is terminated (…), the Licensee will be due and shall immediately pay to SMQ a Break-up Fee (…).”

Procedure bij de rechtbank

Op grond van de gesloten overeenkomst diende Goglio elk jaar over het voorgaande jaar een royalty fee te betalen. In 2013 bleef deze betaling echter uit. SMQ stelde Goglio op de hoogte van dit gebrek en, na ommekomst van een periode van 60 dagen waarin betaling uitbleef, beëindigde SMQ de overeenkomst met inachtneming van de overeengekomen periode van 30 dagen. Goglio was het met deze beëindiging niet eens en weigerde de overeengekomen break-up fee te betalen. SMQ stapte hierop naar de rechtbank. In deze procedure nam Goglio het standpunt is dat de beëindiging door SMQ van de overeenkomst niet rechtsgeldig was. De rechtbank verwierp echter dit verweer en veroordeelde Goglio tot betaling van de break-up fee.

Procedure in hoger beroep bij het gerechtshof

 oglio liet het er niet bij zitten en stelde hoger beroep in, daarbij stellende dat SMQ slechts het recht zou hebben over te gaan tot opzegging van de overeenkomst na een redelijke afweging van de belangen. Het hof bevestigde echter het oordeel van de rechtbank en oordeelde dat de beëindigingsclausule in de licentieovereenkomst ‘alleszins redelijk’ was. Bij dit oordeel van het hof speelden de volgende overwegingen een rol:

  • Beide partijen zijn professionele partijen, zodat het hen in beginsel vrij staat uit te maken wat zij afspreken over de mogelijkheid tot opzegging;
  • Goglio was duidelijk in gebreke gebleven (door niet-tijdig de royalty fee te betalen);
  • de termijn van 60 dagen om de tekortkoming te herstellen is naar het oordeel van het hof voldoende;
  • zeker nu het een tekortkoming betreft die eenvoudig te herstellen is (namelijk door te betalen);
  • de beëindiging treedt pas 30 dagen na opzegging in werking, zodat Goglio voldoende tijd heeft voor het treffen van maatregelen;
  • partijen hebben in de overeenkomst opgenomen dat wanbetaling een zwaarwegende grond voor opzegging is.

Het hof voegde er nog aan toe dat als partijen een opzeggingsbeding in de overeenkomst hebben opgenomen, opzegging slecht dan ontoelaatbaar is als deze naar maatstaven van redelijkheid en  billijkheid onaanvaardbaar is. Hiervan was naar het oordeel van het hof geen sprake.

Procedure bij de Hoge Raad

Goglio legde de zaak vervolgens voor aan de Hoge Raad ,stellende dat het hof alleen de beperkende normen van de redelijkheid en billijkheid had toegepast om te beoordelen of het beroep op de overeengekomen opzeggingsclausule door SMQ onaanvaardbaar was. Volgens Goglio had het hof ook moeten overwegen of de aanvullende normen van redelijkheid en billijkheid impliceerden dat SMQ de overeenkomst slechts op dringende gronden had kunnen beëindigen, na ommekomst van een bepaalde periode dan wel na betaling van een schadevergoeding dan wel na beide.

Beoordeling door de Hoge Raad

De Hoge Raad heeft naar aanleiding van de grieven van Goglio een overzicht gegeven van de manier waarop aanvullende en beperkende normen van redelijkheid en billijkheid met betrekking tot het beëindigen van overeenkomsten werken:

  1. Uitgangspunt is dat een overeenkomst voor onbepaalde tijd, waarin niet is voorzien in een opzeggingsclausule, kan worden beëindigd. Op basis van de aanvullende normen van artikel 6:248 lid 1 BW kunnen echter bepaalde voorwaarden van toepassing zijn op de beëindiging, afhankelijk van de aard van de overeenkomst en de omstandigheden van het geval (i.c. opzegging slechts op dringende gronden, na een bepaalde opzegtermijn in acht te nemen, al dan niet in combinatie met schadevergoeding).
  2. Als een overeenkomst voorziet in een opzeggingsclausule, kunnen aanvullende normen leiden tot nadere voorwaarden verbonden aan de beëindiging, maar alleen als de overeenkomst daar ruimte voor laat.
  3. In de twee hiervoor genoemde gevallen kunnen de beperkende normen van artikel 6:248 lid 2 BW zich ertegen verzetten dat een partij zich beroept op beëindiging van een overeenkomst, namelijk indien dit gezien de omstandigheden van het geval onaanvaardbaar zou zijn.
  4. Partijen kunnen overeenkomen dat een overeenkomst voor onbepaalde tijd niet kan worden beëindigd. Als een van partijen zich op een dergelijke clausule beroept, kan de andere partij een  beroep doen op de beperkende normen van de redelijkheid en billijkheid, stellende dat het beroep op een dergelijke clausule onaanvaardbaar is, of de overeenkomst beëindigen of wijzigen op grond van onvoorziene omstandigheden (artikel 6:258 BW).

In het geval van Goglio en SMQ betekent dit dat de aanvullende normen van redelijkheid en billijkheid verdere voorwaarden kunnen toevoegen aan die welke feitelijk zijn opgenomen in de opzeggingsclausule in de licentieovereenkomst. Daarnaast kunnen de beperkende normen van redelijkheid en billijkheid een partij beletten een beroep te doen op de opzeggingsclausule. Dit alles baat Goglio echter niet; volgens de Hoge Raad heeft het gerechtshof beide normen voldoende erkend, door te oordelen dat de beëindigingsclausule in de overeenkomst in alle opzichten redelijk was en alleen ontoelaatbaar zou zijn indien een beëindiging onaanvaardbaar zou zijn. De Hoge Raad bekrachtigt dan ook het arrest van het hof.

Conclusie

Dit arrest geeft nog eens aan dat een opzeggingsclausule kan worden aangevuld met voorwaarden die partijen bij het sluiten van de overeenkomst niet zijn overeengekomen. Daarnaast is het mogelijk dat weliswaar een opzeggingsclausule wordt overeengekomen, maar partijen hierop geen beroep kunnen doen. Tegelijk blijkt uit dit arrest dat rechters zich in beginsel terughoudend opstellen ten aanzien van het ingrijpen in commerciële overeenkomsten tussen professionele partijen.

Tot slot de beëindiging van een overeenkomst voor een bepaalde duur zonder een opzeggingsclausule. Deze wordt door de Hoge Raad in het overzicht niet afzonderlijk behandeld. In zijn jurisprudentie tot dusverre heeft de Hoge Raad geoordeeld dat de beëindiging van een dergelijke overeenkomst alleen mogelijk is via de doctrine van onvoorziene omstandigheden. Dit zijn omstandigheden die partijen niet hebben voorzien in hun overeenkomst en die zodanig zijn dat, gezien de normen van redelijkheid en billijkheid, de wederpartij niet langer mag verwachten dat de overeenkomst zonder aanpassing wordt gehandhaafd.

Vraagt u zich af of en hoe u een overeenkomst kunt beëindigen? ADVOCURA gaat graag samen met u de mogelijkheden na.