Recent deed de NCC uitspraak in een kort gedingprocedure.

Een zaak kan aan de NCC worden voorgelegd indien aan de volgende vereisten is voldaan:

  1. De rechtbank Amsterdam of het gerechtshof Amsterdam is bevoegd.
  2. De partijen zijn uitdrukkelijk schriftelijk overeengekomen dat de procedure voor de NCC in de Engelse taal zal worden gevoerd (de “NCC-overeenkomst”).
  3. De vordering is een burgerlijke of handelszaak die binnen de autonomie van partijen valt.
  4. De zaak betreft een internationaal geschil.

In de recent aan de NCC voorgelegde zaak verzocht een in het Verenigd Koninkrijk gevestigde Ltd (“Verzoekster”) de voorzieningenrechter van de NCC om toestemming te geven voor onderhandse verkoop van verpande aandelen in een Nederlandse B.V. (“de Vennootschap”).

De voorzieningenrechter toetst eerst of aan deze vier eisen is voldaan:

  1. In de pandovereenkomst is een geldige forumkeuzeclausule opgenomen. De koper heeft ook de bevoegdheid van de Rechtbank Amsterdam aanvaard (bij brief van 3 maart 2021). Dat betekent dat de rechtbank Amsterdam exclusief bevoegd is op grond van artikel 25 lid 1 van de Verordening Brussel (herschikking) (1215/2012). Deze bepaling van de verordening is van toepassing ongeacht het feit dat een van de partijen haar woonplaats heeft in het Verenigd Koninkrijk, dat niet langer een EU-lidstaat is. Het gekozen forum bevindt zich in een EU-lidstaat (Nederland), en voor de toepassing van deze bepaling is de woonplaats van de partijen niet relevant (“ongeacht hun woonplaats”).
  2. Partijen hebben op 18 februari 2021 ingestemd met een procedure in de Engelse taal voor de NCC (zie Choice of Forum Agreement) en de koper heeft er ook mee ingestemd dat de NCC de zaak behandelt (bij brief van 31 maart 2021).
  3. Het betreft een civiele of handelszaak, het pandrecht is een bijzondere rechtsbetrekking binnen de autonomie van partijen en de zaak is niet onderworpen aan de bevoegdheid van de kantonrechter of aan de exclusieve bevoegdheid van een andere kamer of rechter.
  4. De voorzieningenrechter oordeelt dat dit een internationaal geschil is, omdat Verzoekster is opgericht in het Verenigd Koninkrijk en de Vennootschap een Nederlandse rechtspersoon is.

Vervolgens oordeelt de NCC dat vast staat dat de Vennootschap in verzuim is met haar financiële verplichtingen voortvloeiende uit de overeenkomst met Verzoekster. Dit betekent naar Nederlands recht dat Verzoekster als pandhouder gerechtigd is het pandrecht te executeren door de aandelen in het openbaar te verkopen. Voor onderhandse verkoop van de verpande aandelen is verlof van de rechter vereist (artikel 3:251 BW).

Met partijen is de voorzieningenrechter van oordeel dat met de voorgenomen onderhandse verkoop de maximale opbrengst van de verpande aandelen wordt bereikt. De voorzieningenrechter verleent dan ook het vereiste verlof.