Dient de nietigheid van een exploot te worden uitgesproken als daarin de vermelding van de woonplaats van verweerder ontbreekt? De Hoge Raad oordeelt dat dit afhankelijk is van de vraag of aannemelijk is dat verweerder door dit gebrek onredelijk is benadeeld in een belang dat wordt beschermd door de geschonden norm.
In de voorgelegde zaak had eiser tot cassatie het oproepingsbericht en de procesinleiding bij exploot doen betekenen aan verweerster. Op het exploot is echter de woonplaats van verweerster niet vermeld, omdat verweerster haar gegevens in de Basisregistratie Personen (BRP) heeft laten voorzien van een geheimhoudingsindicatie. De gerechtsdeurwaarder heeft wel vermeld dat hij het exploot heeft achtergelaten op het in de BRP geregistreerde adres.
De vraag is vervolgens of tegen verweerster verstek mag worden verleend. De Hoge Raad merkt hierbij op dat als een exploot lijdt aan een gebrek dat tot nietigheid daarvan leidt, nietigheid slechts op zijn plaats is als degene voor wie het exploot is bestemd, door dat gebrek onredelijk is benadeeld in een belang dat door de geschonden norm wordt beschermd. De onredelijke benadeling, zo blijkt uit de wetgeschiedenis, moet zien op een verdedigingsbelang van de verweerder.
In artikel 45 lid 3 Rv wordt bepaald dat het exploot de woonplaats van de verweerder moet vermelden. Omdat dit artikel dient ter identificatie van de in het exploot genoemde personen, is, aldus de Hoge Raad, geen sprake van benadeling als geen misverstand kan bestaan over de identiteit van deze personen. Het achterwege laten van de woonplaats brengt in een dergelijk geval dus geen nietigheid van het exploot mee.
De Hoge Raad voegt hier nog aan toe dat dit achterwege laten in de regel niet zal leiden tot identificatieproblemen, omdat uit de verdere inhoud van het exploot doorgaans voldoende zal blijken welke personen daarin zijn bedoeld. Als toch twijfel bestaat, dan kan de rechter een herstelexploot bevelen. Voor een nietigverklaring zal in het algemeen dan ook geen plaats zijn.
In de voorgelegde zaak heeft de Hoge Raad verstek verleend tegen verweerster, omdat bij verweerster redelijkerwijs geen twijfel kon bestaan dan zij degene is voor wie het exploot bestemd is (HR 18 december 2020).