In het vonnis van de kantonrechter van 24 januari 2020 is geoordeeld dat werkgever ernstig verwijtbaar heeft gehandeld. De door de werkneemster gevorderde ontbinding van de arbeidsovereenkomst na een dienstverband van 38 jaar wordt toegekend, plus transitievergoeding én billijke vergoeding.

Feiten

Werkneemster is in 1982 in dienst getreden bij Radboudumc op de afdeling patiëntenvoeding. Deze afdeling is per oktober 2015 overgenomen door FFC. Als gevolg van deze overname is werkneemster van rechtswege in dienst gekomen van FFC. Ten tijde van de overname was werkneemster werkzaam als teamleider.

Nadat FFC een medewerkerstevredenheidsonderzoek heeft laten uitvoeren en vervolgens een bureau in de arm heeft genomen om tot verbetering van de medewerkerstevredenheid te komen, is op 16 januari 2019 gesproken met werkneemster. Werkneemster kreeg – kort gezegd – te horen dat zij zou worden vrijgesteld van werkzaamheden om aan zichzelf te werken, zonder garantie op behoud van haar functie. Vanaf april 2019 hebben werkgever en werkneemster gesproken over werkhervatting door werkneemster in haar eigen functie als teamleider, maar ook over de voorwaarden waaronder een beëindiging van de arbeidsovereenkomst met wederzijdse instemming tot stand zou kunnen komen. Overeenstemming werd echter niet bereikt. Op 6 augustus 2019 heeft werkneemster, hersteld van ziekte, aangegeven graag weer in het eigen werk te starten. FFC heeft daarmee niet ingestemd. Daarop heeft werkneemster aangegeven een ontbindingsprocedure te zullen starten en zich weer ziek te melden. Naast ontbinding van de arbeidsovereenkomst en een transitievergoeding verzoekt werkneemster een billijke vergoeding.

Oordeel kantonrechter

FFC verzet zich niet tegen de gevraagde ontbinding van de arbeidsovereenkomst en nu door werkneemster is gesteld dat daarvoor een gewichtige reden bestaat, wordt het ontbindingsverzoek toegewezen.

De kantonrechter oordeelt dat sprake is van ernstig verwijtbaar handelen van FFC, omdat FFC bij verandering in de werkorganisatie arbeidsrechtelijke basisregels heeft genegeerd, veronachtzaamd en geschonden. Voorop staat dat een werkgever de eigen werkorganisatie mag inrichten op de wijze die hem goeddunkt, zelfs als dat in een richting gaat waarvan het nut kan worden betwijfeld, maar in dit geval is werkneemster van de ene op de andere dag haar functie ontnomen, zonder voorafgaande ontslagprocedure bij het UWV of een ontbindingsverzoek bij de kantonrechter. Het ging weliswaar niet om een formeel ontslag, maar de ingestelde non-activiteit is door werkneemster wel als zodanig ervaren. Daarnaast oordeelt de kantonrechter dat FFC de arbeidsovereenkomst niet zomaar kon wijzigen, omdat geen sprake is van een overeengekomen wijzigingsbeding ex artikel 7:613 BW. FFC heeft, aldus de kantonrechter, op verregaande wijze gehandeld in strijd met haar verplichtingen als goed werkgever.

Gelet op dit oordeel heeft werkneemster aanspraak op de transitievergoeding van (afgerond) € 63.750,- bruto. Daarnaast heeft zij, vanwege het ernstig verwijtbare handelen en nalaten door FFC, aanspraak op een billijke vergoeding. De kantonrechter schat dat het twee jaar zal duren voordat werkneemster nieuw werk vindt en bovendien is onvoldoende zeker dat zij hetzelfde loon zal kunnen verdienen zoals zij dat bij FFC verdiende. Daarnaast betrekt de kantonrechter een bedrag aan compensatie voor het verwijtbare gedrag van FFC en compensatie van pensioenschade in de berekening. Op grond hiervan begroot de kantonrechter de hoogte van de door FFC verschuldigde billijke vergoeding op € 105.000,- bruto.