De Wet DBA blijft de gemoederen bezig houden. In de Financiële Telegraaf van 21 september 2017 wordt onder de kop “ Wet DBA moet van tafel” verwezen naar het onderzoek van The Future Group in samenwerking met ondernemersorganisatie ONL onder ruim 400 grote opdrachtgevers. Uit dit onderzoek volgt dat veel (grote) opdrachtgevers geen vertrouwen hebben in de Wet DBA. Driekwart van de bedrijven geeft aan vooraf geen enkele zekerheid te hebben en ruim 67% vindt de toetsingscriteria onwerkbaar.

Onduidelijk is nog hoe een nieuwe regering met de wet DBA zal omgaan en of hierin veranderingen zullen worden doorgevoerd. De wet DBA vervangt het systeem van de VAR-verklaring die per 1 mei 2016 is afgeschaft. Aanvankelijk zou voor de handhaving van de wet DBA door de Belastingdienst een overgangsfase van een jaar gelden, namelijk tot 1 mei 2017. In deze overgangsfase zou de handhaving worden opgeschort behalve voor zogenaamde kwaadwillenden. Van kwaadwillendheid is sprake indien partijen opzettelijk een situatie van evidente schijnzelfstandigheid laten ontstaan of voortbestaan, wetende dat er feitelijk sprake is van een dienstbetrekking en daarmee een oneigenlijk financieel voordeel behalen dan wel het speelveld op een oneerlijke manier aantasten.

De hiervoor genoemde termijn tot 1 mei 2017 is inmiddels verlengd tot 1 januari 2018. Dit houdt in dat de Belastingdienst – behoudens voor kwaadwillenden – tot in ieder geval 1 januari 2018 géén correctieverplichtingen of naheffingsaanslagen loonheffingen oplegt indien de Belastingdienst achteraf constateert dat in plaats van een opdrachtgever/opdrachtnemer-relatie feitelijk sprake is van een dienstbetrekking. De Belastingdienst zal hiervoor tot die tijd geen boetes opleggen.

Deze verlenging is bedoeld om onderzoek mogelijk te maken naar een herijking van de arbeidsrechtelijke begrippen “gezagsverhouding” en  “vrije vervanging”. Deze begrippen spelen een sleutelrol bij de beantwoording van de vraag of sprake is van een arbeidsovereenkomst en daarmee bij de beoordeling van de arbeidsrelatie in het kader van de wet DBA. Het zijn ook deze begrippen waarmee opdrachtgevers moeite hebben. Opdrachtgevers vrezen dat als zij moeten werken met begrippen als “geen gezag en vrije vervanging” zoals opgenomen in de modelovereenkomsten van de Belastingdienst, het systeem onwerkbaar wordt.

In de tussentijd geldt echter wel het systeem uit de Wet DBA. In dit systeem kunnen overeenkomsten worden voorgelegd aan de Belastingdienst die deze zal beoordelen. Daarnaast maakt de Belastingdienst beoordeelde overeenkomsten (voor zover mogelijk) openbaar, waarna deze desgewenst door andere opdrachtgevers en opdrachtnemers als voorbeeld-overeenkomst kunnen worden gebruikt. Bij dit alles is van groot belang dat partijen aan uitsluitend een door de Belastingdienst goedgekeurde overeenkomst nog niet volledige zekerheid omtrent de loonheffingen kunnen ontlenen; hiertoe dient – kort gezegd – de praktijk (de wijze waarop partijen daadwerkelijk uitvoering aan de overeenkomst geven) overeen te stemmen met de inhoud van de overeenkomst.

Wanneer u gebruik maakt van de modelovereenkomsten is het verstandig te controleren of uw eigen overeenkomst van opdracht het nummer en de datum van deze modelovereenkomst weergeeft en of de overeenkomst van opdracht de gearceerde bepalingen uit deze modelovereenkomst bevat en de rest van de inhoud van de overeenkomst correspondeert met de gearceerde bepalingen.

Tot slot, blijft het – zoals reeds gezegd – van belang dat de praktijk (de manier waarop opdrachtgever en opdrachtnemer uitvoering geven aan de overeenkomst) overeenstemt met de inhoud van de overeenkomst. ADVOCURA blijft de ontwikkelingen met betrekking tot de Wet DBA volgen en adviseert u hierover graag.